Kapsters zijn leuk. Iedere keer als ik mijn haren moet laten knippen, probeer ik een salon uit te zoeken dat de leukste kapsters heeft, omdat, als je dan toch iets vervelends moet doen, dat even goed met een aangenaam uitzicht kunt combineren.
Kapsalons weten dat, en jarenlange sociale omstandigheden (ik kan dat trouwens met relevante documentatie bewijzen) hebben er dan ook toe geleidt dat de meeste kapsalons dan ook leuke meisjes employeren.
Dat helpt de vervelende ervaring van het lange wachten onder het afkeurend oog van dames die hun haar wekelijks laten permanenteren dan ook enigszins op te vrolijken. Zwetend in een oud t-shirt (dat gaat toch kriebelen met al die haren naderhand, dus zal ik verdomd zijn als ik iets netjes aantrek) vraag ik me dan ook af wat banken en kapsalons zo verbindt, dat ze de thermostaat in de tropische regionen jagen. Waarschijnlijk om te zorgen dat mensen niet te lang blijven rondhangen.
Iets wat me opviel was het blikje voor de fooien. En de dreiging die ervan uitging. Geef niets leek het te zeggen, en dan zal het je de volgende keer berouwen met een uithaal van de tondeuse. Het helpt dan ook niet dat ze je thuis kunnen vinden omdat ze je naam en adres vragen voor een klantenkaart. Vertrouwen in mensen die veel te vlot omgaan met zo’n ouderwets scheermes is nodig.
In ieder geval wordt dan de vraag gesteld; ‘en hoe had u het graag gewenst?’ (dat is eerst nog u, voor ze hun klauwen in je privéleven zetten om je vervolgens te tutoyeren. Dat counter ik door genadeloos terug te flirten). Met een domme uitdrukking op mijn gezicht probeer ik dan een antwoord te formuleren, wat verkeerd begrepen wordt, met als gevolg dat men zijn eigen ding doet. Tegenwoordig zeg ik dan ook maar dat ze ik het volste vertrouwen heb in hun kunnen, omdat mijn haar koppig is en na drie dagen toch weer in de plooi ligt. Dat zeg ik jammer genoeg ook wel eens tegen een garagist, maar dat beklaag ik me achteraf meer.
Kortom, ik zit dus weer terug in Gent.
Ik heb weer veel te vertellen.